
Reactie op NAHB-statement: Inclusie vraagt om meer dan één route naar kwaliteit
De introductie van het uniforme blauw-gele assistentiehondendekje door de Nederlandse Assistentiehonden Branchevereniging (NAHB) heeft meer losgemaakt dan misschien werd verwacht. Het plan werd door de NAHB gepresenteerd als een stap richting meer herkenbaarheid en toegankelijkheid voor assistentiehonden, maar in de praktijk ontstaat er juist verwarring en – ironisch genoeg – verslechtering van de toegankelijkheid voor gebruikers van assistentiehonden.
En het zijn juist deze gebruikers, mensen met een beperking, die daar direct de dupe van zijn.
Mensen zijn de dupe – niet alleen de scholen
De discussie wordt nog te vaak gevoerd alsof het alleen gaat om “wat gekibbel tussen scholen”, maar dat is een misvatting.
Het gaat om mensen. Mensen met een beperking, voor wie hun assistentiehond het verschil maakt tussen meedoen of buitengesloten worden, leven of overleven, vrijheid, gelijkheid.
Als hun hond nu minder serieus genomen wordt, of zelfs wordt geweigerd bij een restaurant, ziekenhuis of openbaar vervoer of zorginstelling omdat hij het ‘verkeerde’ dekje draagt, dan raken we aan de kern van wat inclusie juist niet is.
Wat extra wrang en ironisch is: zelfs cliënten van NAHB-scholen krijgen inmiddels te maken met deze verwarring. De dekjes zijn namelijk nog niet uitgerold, maar de marketingcampagne wel. Dat heeft ertoe geleid dat ook zij nu al worden geconfronteerd met ondernemers maar ook zorginstellingen die denken:
“Als dit niet het nieuwe officiële dekje is, dan is het misschien geen echte assistentiehond.”
Pijnlijk, en tegelijkertijd illustratief: dit is precies hoe snel schijnzekerheid omslaat in uitsluiting.
Keurmerken zijn géén kwaliteitsgarantie, en niet wettelijk erkend!
De NAHB beroept zich op “internationaal erkende kwaliteitsnormen” van organisaties als ADI, ADEu en IGDF,
maar verzwijgt daarbij wel iets belangrijks: deze keurmerken zijn nergens wettelijk erkend.
Niet in Nederland, niet in de VS of waar dan ook. Ze zijn privaat, zelf-gereguleerd en dus geen objectieve maatstaf.
En dat is de kern: een keurmerk zegt iets over structuur en papierwerk, maar niets over de band tussen mens en hond, de effectiviteit van hun samenwerking / training, of de tevredenheid van de gebruiker over de opleider.
Er is dus geen onafhankelijk overheidsorgaan dat deze certificering verplicht stelt of controleert.
In landen als België wordt door CELMA (de Centrale Erkenningscommissie voor Mobiliteitshulpmiddelen) wél gevraagd naar ADI/ADEu/IGDF-certificering, maar ook daar groeit de kritiek.
De gevolgen van oneerlijke en ontoegankelijke accreditatieprocessen: oneerlijke concurrentie
Toetreden tot ADI of ADEu is niet alleen moeilijk, het is in veel gevallen ook fundamenteel oneerlijk:
- De opleider moet minimaal 5 assistentiehonden hebben opgeleid die daarna ook al 1 jaar werken. Omdat de opleiding van één team al snel 2 jaar duurt, betekent dit dat je als opleider tenminste 3 jaar, maar uiteindelijk wel 4 tot 5 jaar actief moet zijn voordat je überhaupt in aanmerking komt.
- de opleider moet een stichting of vzw zijn. Waarom zou een rechtsvorm bepalend moeten zijn voor kwaliteit?
- aanbeveling nodig van een reeds geaccrediteerde school.
- kosten voor lidmaatschap, toetsing en jaarlijkse audits.
Alleen al deze regels maken toetreden voor veel kleinere, nieuwe, of juist bewuste onafhankelijke opleiders onmogelijk – ongeacht hun kwaliteit, expertise, innovaties en impact.
En daarmee worden ook direct hún cliënten uitgesloten van het uniforme herkenningsteken wat de NAHB heeft bedacht, terwijl de wet nadrukkelijk geen onderscheid maakt op basis van herkomst.
Het uniforme dekje schept juist onduidelijkheid
De suggestie dat het uniforme dekje “duidelijkheid” biedt, is gevaarlijk. Want duidelijk voor wie?
Voor de ondernemer aan de deur die denkt dat honden zonder dit dekje dus “niet echt” zijn? Voor de zorginstelling die denkt dat alleen het blauwe hesje toegang geeft? Juist dit soort misverstanden zien we nu al terug in de praktijk.
Het dekje is geen keurmerk. Het is geen bewijs van kwaliteit. Het is niet wettelijk verplicht. Maar de manier waarop het gepresenteerd wordt – als dé herkenning voor een ‘echte’ assistentiehond – geeft die indruk wél degelijk.
Dat ondermijnt rechtstreeks de rechten van gebruikers met hond die geen lid zijn van het ‘nahb-clubje’, de NAHB heeft “naar mijn mening” dus echt iets recht te zetten.
Kwaliteit zit vooral in de praktijk, niet het papier
Veel delen van de hondenwereld zijn wettelijk niet gereguleerd.
Daarom zegt certificering van Adeu, Adi, IGDF, CELMA, of de NAHB niets over:
- De effectiviteit van een hond in een unieke zorgsituatie.
- De relatie tussen gebruiker en hond.
- De ethiek van bepaalde trainingsmethoden.
- De kwaliteit van opleiding.
- Garanties over het welzijn van de hond gedurende de trajectduur en het werkend leven.
Sterker nog, sommige praktijken bij ADI/ADEu/IGDF – zoals verplichte castratie of het afdwingen van bepaalde fokprogramma’s – roepen serieuze zorgen op bij gedragstherapeuten, trainers, dierenartsen en cliënten. Voor veel opleiders is dat juist een reden om zich bewust níet aan te sluiten.
En terecht.
Echte inclusie is: geen drempels, geen ‘wij versus zij’
Wat we nu zien ontstaan, is polarisatie. Een ‘wij’ met het juiste dekje, en een ‘zij’ die zich moeten bewijzen.
Inclusie wordt een clubvoordeel in plaats van een mensenrecht. En dat is precies waar het misgaat.
Een brede samenwerking, waarbij alle erkende assistentiehondenscholen – groot én klein, aangesloten of onafhankelijk – meedenken over échte oplossingen, liefst zelfs werkwijze en innovaties delen, is de enige weg vooruit. Niet nóg een keurmerk, niet nóg een symbool. Maar duidelijke voorlichting, heldere wetgeving en bovenal: vertrouwen in de gebruiker en welwillende opleider.
Tot slot
Regulatie is prima. Transparantie is nodig. Maar laten we niet doen alsof één route de enige juiste is.
Laten we ophouden met het verheerlijken van een logo – of kleur dekje en ons richten op waar het echt om draait: mensen met een beperking, die dankzij hun hond zelfstandig kunnen leven.
Die verdienen een samenleving waarin ze niet worden beoordeeld op een kleur hesje, maar worden erkend voor wie ze zijn – en wie ze aan hun zijde hebben.